Kleine kinderen, grote kansen

In Griekenland, aan de grens met Macedonië staat een jongen van twaalf, zonder ouders, alleen met velen. Hij weet niet waarheen. Hij weet ook niet hoe of wanneer. Hij weet niet zoveel. Zijn blik is leeg. Van de honger, vermoed ik, van de ellende en het verdriet. Welke toekomst heeft die jongen? En waar? Met wie? Hoe verwerkt hij wat hij meemaakt? Wat zal er van die jongen worden? Wie sluit hem in zijn armen? Hoe reageert een jongen van twaalf op een wereld die hem niet hoeft? Heeft hij wel voldoende te eten? En hoe zit het met zijn kledij? Schoon ondergoed? Hygiëne? Wanneer kan hij naar school? Wie is zijn juf? Waar is zijn mama? Zijn knuffel? Waar blijven zijn vriendjes? Wanneer kan hij gewoon nog eens voetballen, zonder angst? Wanneer kan hij weer lachen?  Wanneer kan hij gewoon weer kind zijn? Wie zal hem kansen geven? Grote of kleine? Wie?

 

De auto

Voor de deur stopt een blauwe auto. Dezelfde auto als degene waar mijn moeder mee reed. Ik schrik mij dood. Het is uiteraard mijn moeder niet. Het zal nooit meer mijn moeder zijn. Ik haat die wagen en daarmee alle mogelijke modellen van dat merk. Onredelijk, ja.
Na het overlijden van mijn moeder heb ik eventjes met haar auto gereden. Tot hij het begaf. Hij had er geen zin meer in. Langs de autostrade gaf hij de geest en verliet mij. Onaangekondigd. Niet eens een signaal in de vorm van een rood lampje. Hij wou niet meer. Hij wou vooral mij niet als chauffeur. De auto was redelijk recent en bijlange niet aan vervanging toe. Maar hij dacht daar anders over. Iemand die met de auto van mijn moeder reed, pleegde hoog verraad en ik heette Judas. Als straf stond ik met mijn zoon langs de autostrade met een auto die enkel nog rookte.
Mijn moeder was dol op haar wagen. Een auto betekende vrijheid en bracht haar overal. Ik kan mij zo het moment voor de geest halen dat mijn moeder mijn straat indraaide en ik door het raam keek. Ze nam die bocht altijd ruim en traag. Ze parkeerde op de oprit en trok de handrem zo hard op dat ik het bijna tot binnen hoorde. En toen ging de bel. Ik duwde op de knop van de deurtelefoon en hoorde mijn moeder de trap op klimmen. Blazend. Ze was kortademig. Ze kwam binnen, zette haar handtas op tafel en zei vaak: ‘het is hier schoon wonen’. Even wat koffie en daarna vertrokken we. Naar de Carrefour. Dat was zo één van onze rituelen. Ik mis ze enorm, de rituelen en mijn moeder. Behalve het automerk mag ook Carrefour van de markt verdwijnen. Ik kan hen amper verdragen.

Minder en beter

cropped-11794376_1630635077214321_2186907748551055537_o.jpgDe weg van Privas naar Aubenas kronkelt. De zon staat hoog aan de hemel – te pronken – met een air van: ja, ja, in het zuiden kan je mij aanschouwen. Ik lach – meer dan in België. Bienvenue en Ardèche. Ik hou van deze streek, van het zuiden van de Ardèche in het bijzonder, van Les Vans. Als we de kraampjes met vers fruit van de plaatselijke boeren voorbij rijden, voelt dit aan als ja, thuiskomen. Hier, op deze plek, zou ik kunnen aarden. Bewoners leven voor een groot stuk van wat ze zelf oogsten: fruit, groenten, kruiden. Ze maken confituur, olijfolie, tapenade, wijn, fruitsap; hun potager tovert de heerlijkste gerechten op tafel. Vers, authentiek, recht van het veld.
Toen ik kind was, leverde de melkboer bij ons thuis de melk en zuivelproducten. Verschillende bakkers passeerden, brood en pistolets kwamen van bij de bakker, vlees van bij de slager, kippen van bij een pluimveekwekerij, echte boter van op de boerderij, groenten van bij de boer. Heerlijk en toen heel evident en ook lang geleden. Vandaag is de lokale handel heel wat minder vanzelfsprekend. Warenhuizen slorpten plaatselijke winkels op, boeren krijgen amper geld voor hun waren, brood wordt in fabrieken geproduceerd . Niets is nog wat het lijkt. Alles moet veel, groot, in folie verpakt  en goedkoop zijn, ten koste van de kwaliteit. Ik betreur dit ten zeerste. Wat is nu beter dan een op een steenoven gebakken boerenbrood, wat kan concurreren met een echt geel-oranje eierdooier in het beslag, wat kan op tegen melk die naar melk smaakt, hoe weersta je confituur die vol fruit, en veel minder suiker, op je boterham drupt, wat is aantrekkelijker dan de smaak van de plaatselijke wijn uit een pichet, hoe prikkelend is die olijfolie die van een salade een gerecht maakt, hoe delicieus is het vlees dat naar vlees en niet naar rubber smaakt, hoe aanlokkelijk zijn die geuren en smaken van zoveel echte kazen? Warenhuizen heten een gemak in tijden waar alles om tijd en geld draait. In grote hangars vind je alles, in grote hoeveelheden, aan een redelijke prijs bijeen. Van heel goedkoop naar wat duurder. Smaak heeft weinig met een warenhuis te maken, duurzaamheid evenmin.
Ik steun de lokale handel en wil pleiten voor minder, maar beter. Probeer het gewoon. Bak eens wafels met eieren en melk van bij de boer. Ik garandeer je smaak en succes.

Te veel dagen zonder vlees

Ik sta bij de plaatselijke boer te hunkeren naar al dat vers fruit en die heerlijk ruikende groenten. Ik hou van groenten en fruit. Van die kleuren, die geuren, die smaken, van die versheid ook. Ik hou ook van kaas en yoghurt, en van brood. Vlees is niet geweldig mijn ding, vis dan weer wel. De keuze in de winkel van de boer is groot. Ik ga spaghetti maken, met veel groenten, zonder vlees. Ik koop wortels, champignons, paprika, en radijzen, omdat ik daar zin in heb, en ook kiwi, mango, bananen en een potje studentenhaver. Tomaten zullen uit een blik komen. Terwijl ik afreken, schrik ik van zoveel weelde.
Ik neem deel aan Dagen zonder vlees. Ik ben dat initiatief genegen, om verschillende redenen: het klimaat, de boeren –  om maar iets te zeggen.  Maar in feite is het voor mij niet echt een uitdaging: ik eet sowieso al niet veel vlees, omdat ik het niet echt lust. Terwijl ik die zin schrijf, schaam ik mij al.
Gisteren kwam in het nieuws dat de laagste inkomens het met nog zo’n kleine 50 euro per maand minder moeten stellen als gevolg van de maatregelen die de regering nam. 50 euro. Dat zijn al heel wat groenten en fruit. Dat is zelfs heel wat vlees. Die groep mensen heeft allicht lak aan 40 dagen zonder vlees. Voor hen dikken de dagen zonder vlees aan, niet eens uit principe, maar uit armoede. Of wat zouden de vluchtelingen van Dagen zonder vlees vinden? Hoe lang eten zij al geen vlees meer? Allicht hebben ze meer voeling met de spontane actie: Dagen (en meer) niet welkom.
Veel politici en bv’s nemen graag deel aan de actie Dagen zonder vlees. Uit overtuiging en ook wel omdat je je er populair mee maakt. Veel minder vrijwilligers zijn er te vinden voor de actie Te veel dagen zonder vlees. Je leest wel eens over een politieker die een week met een beperkt budget zal proberen rond te komen – om die ervaring mee te maken. En daar wordt dan in de pers uitvoerig over geschreven. Diezelfde politici snoeien in de laagste lonen.  Inleving. Ik dacht het niet.
Dat we nu kunnen kiezen of we wel of geen vlees eten, of we ons laten verleiden door hennep en andere zaden of niet, of we brood eten of niet heeft veel te maken met een quasi decadente luxe,  met overdaad. Een teveel die er voor steeds meer mensen niet is. De bedoeling van dagen zonder vlees is heel nobel en bewonderenswaardig, maar smaakt ook wat wrang. Ik zou liever zien dat iedereen 40 dagen en langer voldoende te eten heeft.

Het stekje is een plant geworden

De zon haalt het van de koude en creëert mooie lichtvlekken op de gordijnen. De planten op de vensterbank genieten van het licht en de verwarming. Ze groeien – als kolen.
Afscheid nemen is mijn fort niet. Meer nog, ik kan het gewoon niet. Ik wil altijd op één of andere manier een voet in huis blijven hebben. En zo sneed ik een takje van een oude plant af. Niet eens een stekje, maar een willekeurig stukje groen dat ik wou meenemen en een nieuw leven geven bij mij. Ik verzorgde de wonde en zette het takje in wat water. Om te aarden, en om wortel te schieten. Enkele weken liet ik het zo staan in de keuken en keek er soms wat minzaam naar – in gedachten wat ik achterliet. Of gewoon om wat herinneringen op te halen. Ik twijfelde eraan of het takje zijn nieuwe omgeving zou mogen. Maar het verkleurde niet en bleef trots in het vaasje staan. Tot ik vond dat het stilaan wat aarde en een potje verdiende. Met zorg, met liefde zelfs plantte ik het in een plastic potje en zette het in een dieprode cache-pot. Regelmatig gaf ik het wat water, soms wat extra potgrond. En uiteindelijk ging het zijn eigen weg. Ik zag een soort van roodachtig blad verschijnen, dat zich ontwikkelde tot een volwaardig nieuw lichtgroen blad. Het stekje is een plant geworden en schittert op mijn vensterbank. Het plantje leeft, eigenzinnig, zelfstandig, met een verleden, en met een heel leven voor zich. Ik ben er geweldig trots op.

 

 

Dior en kaneel bij Marlette

Soms weet je het gewoon. Zonder verklaring. Alsof je een teken uit de hemel krijgt. Die geur uit duizenden, miljoenen parfums. Die geur en geen ander, die geur die bij je past, die geur waar je spontaan bij glimlacht, die je zelfvertrouwen minstens zoveel opkrikt als die knalrode lippenstift, die geur die je schouders recht en je meevoert in de wind. Die geur die je verleidt en de basis is van alle liefde die in je lijf steekt. Die geur die je pols omarmt en je vertrouwt.  Die geur die je meesleurt als een livre de poche op zondagmiddag. Die geur die meedeint op de melodie van het mooiste chanson. Die geur die meer Parijs is dan de stad zelf. Die geur die het gevecht aandurft met kaneel. Die geur van Poison Girl van Dior.
Parfum is mij minstens even dierbaar als een mooie jurk en hoge hakken en tonen dat ik goed in mijn vel zit en de hele wereld aan kan. En met Dior in Parijs kan ik wereld aan. Met kaneel evengoed. Kaneel is vertrouwd, huiselijk en werelds tegelijk, kaneel is het decor van zoveel prachtige bakkerijen, van de keuken van mijn kindertijd, van mijn eigen plek. Kaneel is mijn passie, kaneel is bakken en gebak, kaneel zijn mijn moeders klaaskoeken, kaneel is liefde.
En soms gaan Dior en kaneel hand in hand. In Parijs bijvoorbeeld.  In het 9de arrondissement, langs de Rue des Martyrs huist Marlette – een uniek koffie-, gebak- en eethuisje. Marlette is een teken uit de hemel. Mijn moeder heette Mariette.  Marlette is het beste van twee werelden, van de keuken  en de hemel,  van kaneel en Dior, van bakken en Parijs. Marlette is de geur van mijn moeder.

Pour un flirt avec toi

KnipselVaal. Een beter woord kent Rino niet. Vaal zijn de kleuren in het eerste deel van de Boulevard de Clichy. Kleuren die je ook wel eens op mislukte foto’s ziet. Op de plaatjes die zijn moeder schiet toch. Ze heeft geen talent voor fotografie. Zelfs niet om een foto van het mooiste panorama te nemen. Overbelicht, scheef, te donker, naast de kwestie, vaal. Zo zien haar foto’s eruit, zo ziet de straat eruit. Rino weet niet hoe het komt. Veelal hebben de seksshops langs de Boulevard de Clichy kleurrijke etalages met felle neonverlichting en al even bonte bezoekers. Maar tijdens de ochtend zijn de winkels levenloos: geen licht, geen klanten. Op dit vroege uur heeft het clientèle geen nood aan die vreemde objecten die ostentatief de etalage vullen en meer dan eens op Rino’s lachspieren werken. Zelfs de Moulin Rouge oogt doods. De verlepte, fluwelen overgordijnen zijn dicht. Bijna dicht. Geen theater in de ochtend. Achter de gordijnen wemelt de poetsploeg, die alle sporen van wat voor erotiek moet doorgaan, weg boent. Rino houdt van deze buurt. Van de hele Clichy omgeving eigenlijk. En dat is al een aardig stukje Parijs. Het negende en achttiende arrondissement worden geroemd omwille van de opera Garnier, galeries Lafayette en Montmartre natuurlijk, maar hij voelt zich thuis in dit deel van la neuvième. Geen snobs, geen uitgekookte toeristen, maar diverse, gewone mensen die een leven hebben, hier op staat, niet op sociale media. Van die authenticiteit houdt Rino.
Neem nu Marie-France, het meisje van de krantenkiosk. Iedere ochtend fluit ze hem na en roept, Ah mon beau gosse salut. Hij lacht terug en bloost steeds een beetje, zeker als zijn moeder naast hem loopt. Marie-France is geestig en volgens zijn moeder verliefd op hem. Dat laatste weet Rino niet zo zeker. Hijzelf is niet verliefd, nooit geweest. Tenzij op Emma, het meisje uit de lagere school, de dochter van de chocolatier. Al twijfelt hij eraan of zijn liefde naar haar of eerder naar de pralines uitging. Verderop houdt Sandrine een karaokebar open. Sandrine is mollig en stapt moeilijk. Ze is ’s ochtends steeds in de weer met dweilen, borstels en emmers. Ze staat meestal buiten, te foeteren op de wereld. Maar als Rino voorbij komt, zingt ze: Pour un flirt avec toi. Rino lacht hartelijk. Sandrine is veel ouder dan zijn moeder, maar minstens zo lief. Hij zwaait en loopt verder. De geur van gebak lokt hem.

Rino en de geur van amandelen 1

De vroege zon maakt van la Place de Clichy een bijzonder tableau vivant. De lichtinval geeft het standbeeld van Maarschalk Moncey een buitengewone gratie, een air bij wijze van wraak jegens het droevige regenweer van afgelopen dagen. Het is druk op het plein – zoals altijd – maar toch dat ietsje extra op zaterdagmiddag. Terrassen dagen wandelaars uit, wandelaars laten zich verleiden en spelen het spel van Parijs mee. Een spel dat ze als geen ander beheersen. Verleiden en verleid worden. Niet zelden is een koffie, veeleer dan een vrouw of een man, de inzet.
Rino staart naar de affiches die de cinema aan de Place de Clichy etaleert. Een nieuwe Alvin. Hij glimlacht. Misschien vanavond, met zijn vrienden. Rino droomt wat weg en dwaalt af naar de zetel van zijn kinderjaren. Uren heeft hij in een groene, lederen sofa gezeten, gelegen, gehangen. En naar de film Spirit gekeken. Wel duizend keer. En iedere keer weer ontroerd geraakt. Spirit was zijn held. Vrijgevochten en bandeloos. Zijn grote voorbeeld. Nu nog steeds.
Hij steekt de weg over om de Boulevard de Clichy in te lopen. De zon pept zelfs deze weg wat op. Verdwaalde toeristen slenteren naar Montmarte en houden de Boulevard de Clichy voor rue des Abbesses. Tot ze op de etalages van de sexshops stuiten en merken dat ze niet de gezellige winkeltjes treffen die hun gids hen belooft. Zij wijzen naar de Moulin Rouge – dit cabaret kent hun gids dan wel weer. Rino belandde ooit zelf, jaren geleden, met zijn moeder in deze wijk, plan in de hand. Hij zocht geen sexshop, Moulin Rouge evenmin, maar hij was op weg naar een patissier – de beste marsepeinmaker van Parijs.
Rino groeide op in België, dik tegen de zin van zijn moeder, die in hart en ziel een Française was. Alleen haar identiteitskaart dacht daar anders over. Zijn moeder wilde zo graag in Parijs wonen, maar Rino studeerde nog. Zijn school afmaken in België – dat was het plan. Daarna was alles mogelijk. Als kleine jongen en ook later ging hij heel vaak met zijn moeder naar Parijs. Ze kenden de stad door en door. Met de tgv stonden ze in een uur in het Gare du Nord. Ze namen de metro tot Gare Saint-Lazare. Chez soi. Ze lonkten naar de etalage van A la mère de famille, op zoek naar een eerste koffie. Keer op keer. Ze hadden zo hun rituelen. Maar dat was jaren geleden.

20160206_152237
Rino was een goede student en het lag voor de hand dat hij naar de universiteit zou gaan. Zijn moeder drukte het hem meer dan eens op het hart: studeren, een diploma halen is belangrijk. Maar evengoed zei ze dat hij zijn passie achterna moest. Zijn moeder sprak uit ervaring. Zelf was ze veel liever bakker geworden. Kneden was voor haar pure magie, gebak een sensatie. Rino hielp zijn moeder vaak in de keuken. Ze bond hem een schort voor en hij mocht roeren, mixen of zelf eens kneden. Maar zijn liefde ging uit naar het maken van figuurtjes uit marsepein. Zijn lange speelmiddagen met plasticine zaten daar allicht voor iets tussen. Hij leek heel behendig en nauwkeurig in het ontwerpen van roze biggetjes . De geur van amandelen deed hem dromen. Nog magischer was zijn moeders receptenboek van A la mère de famille: een wonderboek met groene kaft, oranje letters en een oranje sierlint, de kleuren van hun winkels in Parijs. Het boek nam de kleine Rino mee naar Parijs, naar de stad met heerlijk gebak. Het boek rook naar de sjaal van zijn mama die onder zijn hoofdkussen lag; het boek rook naar amandelen, naar heerlijke amandelen. Het boek was zijn droom. Ooit zou hij zelf de beste pâte d’amandes maken. Nog beter dan zijn mama dat kon. Ooit.

Waarom alleenstaande moeders liever niet werken

In 2014 bedroeg de Belgische werkzaamheidsgraad voor samenwonende vrouwen tussen 25 en 49 jaar zonder kinderen 82,2%, tegenover 89,9% bij de mannen. Bij koppels met kinderen is het man-vrouwverschil groter. Bij samenwonende vrouwen met kinderen zien we een daling van de werkzaamheidsgraad (tot 78,5%), terwijl deze bij de mannen lichtjes toeneemt indien er ook kinderen aanwezig zijn (tot 90,8%). Dit wijst erop dat het nog steeds vooral vrouwen zijn die thuis blijven om de zorg voor de kinderen op te nemen. Alleenstaande ouders hebben het duidelijk moeilijker om de kinderzorg te combineren met betaalde arbeid. Bij alleenstaande moeders zakt de werkzaamheidsgraad tot 64%, bij alleenstaande vaders is nog 75,6% aan het werk. In deze groep is de genderkloof het grootst. Tot zover de gegevens van het Steunpunt Werk.
64% – dat is de werkzaamheidsgraad bij alleenstaande moeders. 64%. Niet eens twee derde. Dit lage cijfer is een doorn in mijn oog.
Een job is essentieel voor alleenstaande ouders. Een baan zorgt behalve voor een inkomen, voor een netwerk, sociale contacten, zelfontplooiing, een relatieve zekerheid voor de toekomst. Het niet hebben van een job leidt heel gemakkelijk naar sociaal isolement, naar (nog meer) armoede, naar een laag zelfbeeld. Een job biedt voordelen, voordelen waar ook alleenstaande ouders van overtuigd zijn. En toch reikt de werkzaamheidsgraad bij alleenstaande moeders maar tot 64%. Hoe komt dit? Wie zijn die resterende 36%? Werklozen, zieken, leefloners, bewust of onbewuste thuisblijvers? Wat is de motivatie van die vrouwen om niet te gaan werken?

Werken maakt arm
Uit de geciteerde cijfers blijkt dat het  voornamelijk vrouwen zijn die thuis blijven om de kinderzorg op zich nemen. Arbeid en zorg combineren is niet gemakkelijk, en al zeker niet voor alleenstaande moeders. Werken vraagt mobiliteit en flexibiliteit. Mobiel zijn is duur. Zowel openbaar als eigen vervoer kost een flinke duit. Bovendien wringt het openbaar vervoer met de vereiste flexibiliteit. Treinen of bussen moeten gehaald worden om tijdig op school, opvang te geraken. En is er dan wel een trein of bus op dat uur? Als je in een stad woont, verloopt dit parcours soms wat makkelijker. Maar hoe geraak je van een dorp tijdig op je werk, op school en terug? Flexibiliteit is mogelijks nog duurder.  Een alleenstaande moeder is in het beste – lees het duurste – geval zo flexibel als dat de opvang of studie open blijft. De kosten voor kinderopvang, naschoolse opvang en studie nemen een flinke hap uit het budget. Veel vaker kiezen alleenstaande moeders ervoor om hun kinderen niet in de opvang of studie te laten en opteren ze voor deeltijdse arbeid.  Het sop is immers de kool niet waard.  Wat ze meer verdienen als voltijdse kracht gaat quasi helemaal op aan opvang. Dat die vrouwen dan kiezen voor deeltijdse arbeid, kan ik goed begrijpen. Meer nog:  veel vrouwen – zie weer de cijfers – werken niet en de kosten  –  opvang en vervoer – die arbeid met zich meebrengt, zijn hierbij doorslaggevende argumenten. Alleenstaande moeders zijn vaak financieel beter af met een uitkering. Met een gemiddeld loon van een alleenstaande moeder raak je niet ver. Dat aan een dergelijke werkloosheisval niets gedaan wordt, dat kan ik niet begrijpen.

Werken maakt moe
Werkende alleenstaande moeders zijn moe. Aldoor moe. Zo klinkt de meest gehoorde klacht bij deze groep vrouwen.  Alles geven bij je werkgever, je kinderen opvoeden, huiswerkbegeleiding, een huishouden runnen, je hoofd leegmaken en dan ook weer opladen, taarten bakken, sporten, je haasten en onthaasten, en dan moet die Bernadette-trui nog gebreid worden – alles in je eentje: het is niet min. Betaalde hulp inroepen is niet aan de orde. Eén inkomen, weet je wel. En dus doen die alleenstaande moeders alles zelf. Tot de batterijen leeg zijn. Een netwerk kan hier van belang zijn. Maar juist die vrouwen hebben heel weinig sociale contacten. In welke tijd zouden ze dat moeten doen? Dat alleenstaande moeders louter op zichzelf aangewezen zijn, dat kan ik niet begrijpen.

Waar zijn de vaders?
Steeds meer alleenstaande moeders doen een beroep op DAVO om op die manier voorschotten op hun alimentatiegeld te krijgen. Alimentatiegeld wordt soms niet correct of helemaal niet uitbetaald. Ook gedeelde zorg blijkt in meer dan één geval een verre droom. Vaders heten dan uit beeld of druk. Het beeld van een alleenstaande ceo met een vlot lopende co-ouderschapsregeling en een flinke financiële bijdrage: wel, dat plaatje is niet het gemiddelde. Vaker komt het verhaal van vaders die hun verantwoordelijkheid ten opzichte van hun kinderen ontlopen, aan bod. Bijgevolg staan die moeders alleen. Ik kan dit niet begrijpen.

Wat doen de werkgevers?
Alleenstaande moeders zouden gebaat zijn met een flexibele werkregeling. Er zijn al werkgevers die gaan voor het nieuwe werken en op die manier onder meer tegemoet komen aan het mobiliteits- en flexibiliteitsprobleem van werkende alleenstaande ouders. Er zijn ook werkgevers die een soepel uurrooster propageren en hun gescheiden medewerkers meer laten werken in de weken dat ze de kinderen niet bij zich hebben en dan weer minder in de periodes dat de kinderen bij hen zijn. Femma stelt in die context de 30-uren week voor. Een bewonderenswaardig initiatief en beslist een antwoord op het arbeid-zorg vraagstuk. Mits wat bereidwilligheid zijn er mogelijkheden genoeg om het leven van werkende alleenstaande moeders wat gemakkelijker te maken. Niettegenstaande blijven heel wat werkgevers zich krampachtig vasthouden aan hun klassieke, vaak verouderde regeltjes. Een veranderde samenleving  vraagt veranderende structuren. Dat werkgevers zo stug en behoudsgezind blijven, dat kan ik niet begrijpen.

Ik vind geen job
Vooraleer over een flexibele uurregeling kan gepraat worden, moet je als alleenstaande moeder uiteraard eerst een job vinden. Wat zoeken ze? Wel: een baan, liefst van 8.30 tot de school afloopt, niet op woensdag, schoolvakanties zijn ook moeilijk, bij voorkeur in de buurt want vervoer is duur en tijdverlies, zeker op hun niveau, want onderbetaald worden kunnen ze zich  niet permitteren, geen weekend- noch avondwerk. Dat wordt geen gemakkelijke zoektocht  als werkgevers en beleidsmakers zich aan oude structuren vastklampen.

Een hoge 64%
En toch – onder deze bedroevende omstandigheden –  bedraagt de werkzaamheidsgraad bij deze groep vrouwen 64%.  64% – veel meer dan de helft, bijna twee derde zelfs. Dat is ferm. Alleenstaande moeders zijn geen zielige kwezeltjes, maar moedige overlevers. Overleven is één ding, een leven iets anders. Alleenstaande ouders verdienen een leven.
Toch zou ik de werkzaamheidsgraad  hoger willen  zien. Veel liever zou ik zien  dat de overheid, de vaders en de werkgevers wat meer inspanningen doen. Veel liever zou ik zien dat alle alleenstaande moeders beter worden door arbeid. Veel liever zou ik zien dat alleenstaande moeders beloond worden als ze werken, en niet afgestraft. Veel liever zou ik wat meer empathie zien.